Het WRR rapport Weten is nog geen doen, een realistisch perspectief op redzaamheid (WRR, 2017) schaart dit persoonskenmerk onder het niet-cognitieve vermogen. De aanleg voor zelfcontrole verschilt van persoon tot persoon. Uit onderzoek blijkt, dat je door samenwerking méér zelfcontrole kunt hebben en dat je op jonge leeftijd al zelfcontrole of inhibitie kunt ontwikkelen. Wat betekent dit voor redzaamheid en zelfredzaamheid?
ZELFCONTROLE VERMOGEN VAN REDZAAMHEID
Moeder haalt kind op bij het kindcentrum en vraagt: “Wat heb je gedaan vandaag?” Dochter van vier antwoordt: “Na de inhibitie mochten we buitenspelen.”
Bovenstaande dialoog deelde de verbaasde moeder onlangs met me. We kennen het begrip ‘inhibitie’ o.a. van het begrippenkader rond ‘executieve functies’ dat een opmars maakt in het onderwijs. Inhibitie komt van het Latijnse woord inhibere en betekent afremmen, tegenhouden. Inhibitie betekent dus het tegenhouden van impulsen ontstaan door prikkels meestal van buitenaf, impulscontrole. Het is een ander woord voor ‘zelfcontrole’ dat genoemd wordt in het WRR rapport (WRR, 2017) als één van de niet-cognitieve vermogens die van belang zijn voor redzaamheid.
DE MARSHMALLOW-TEST
Sinds de jaren 70 is het fenomeen ‘uitstellen van behoeftebevrediging’ (zelfcontrole/inhibitie) uitgebreid onderzocht. Het begon met de inmiddels wereldberoemde Marshmallow-test, ontwikkeld door de psycholoog Walter Mischel (Mischel & Ebbsen, 1970 en 1972), die hoogleraar was aan de Amerikaanse Stanford Universiteit in Californië. Mischel ontwierp een serie experimenten om bij kinderen het vermogen te testen tot het uitstellen van behoeftebevrediging. Zijn klassiek geworden Marshmallow-test met kleuters werkt als volgt: het kind krijgt een marshmallow en die mag het meteen opeten. “Maar, zegt de onderzoeker: “als je wacht tot ik terugkom, krijg je er twee.” Op dit youtubefilmpje kun je de hilarische en ontroerende worsteling zien van de kinderen. Een worsteling die ik als kind zeker ook zou hebben gehad.
Volgens WRR (2017) : “Van de honderden kleuters die aan de test deelnamen bleek ongeveer een derde in staat om zo lang te wachten dat ze een tweede marshmallow kregen. In de decennia na 1970 is Mischel de kinderen blijven volgen. De kleuters die in staat bleken om zich te beheersen, bleken ook op latere leeftijd tot meer zelfcontrole in staat en deden het beter op school. Bij hersenonderzoek op middelbare leeftijd bleken er ook duidelijke verschillen te zien tussen hen die zich als kleuter goed konden beheersen en hen die dat minder goed konden.”
SAMENWERKEN BIJ DE MARSHMALLOW-TEST
Pas heel recent kwam een groep onderzoekers, psychologen van het Max Planck Instituut in Leipzig, onder leiding van Sebastian Grüneisen op het idee om de Marshmallow-test uit te voeren in een context van samenwerken. Hun gedachte was dat uitstel van behoeftebevrediging in het leven zich vrijwel altijd voordoet in een context van samenwerking en dat een klassieke opzet van het onderzoek nogal onnatuurlijk was. Ze testten twee groepen kinderen, een groep uit Duitsland en een groep uit Kenia in drie situaties:
Situatie A: een herhaling van het klassieke solo experiment.
Situatie B: de onderlinge afhankelijkheidsvariant
Hier mochten twee kinderen een tijdje samenspelen en daarna ging elk kind naar een eigen kamertje met daar een koekje. In Duitsland was dat een Oreo en in Kenia een plaatselijk populair vanillekoekje. De kinderen kregen te horen dat als zij het allebei tien minuten niet van het koekje zouden eten, ze allebei een tweede koekje zouden krijgen. Maar als de één voortijdig een hapje nam, de ander ook niks kreeg.
Situatie C: de eenzijdige-afhankelijkheidsvariant
In deze situatie deed alleen de eigen prestatie ertoe. Als het eerste kind volhield, kreeg het andere kind ook een tweede koekje en anders niet. En omgekeerd. Het kon dus voorkomen dat het eerste kind zich niet kon inhouden, het tweede kind wel en dat het eerste kind dan toch een beloning kreeg dankzij de prestatie van het tweede kind.
In beide afhankelijkheidsvarianten deden de kinderen het beter dan in de solovariant, zowel in Kenia als in Duitsland. ‘Solo’ hield een kwart van de kinderen het vol (de Keniaanse beter dan de Duitse), in situatie B, de wederzijdse-afhankelijkheidsvariant, was dat het dubbele. De eenzijdige-afhankelijkheidsvariant van situatie C zat ertussenin.
Als de kinderen van elkaar afhankelijk waren deden ze dus veel meer moeite dan wanneer ze hun lot in eigen hand hadden. De gevoelde verplichting ten opzichte van de ander versterkt blijkbaar de wilskracht om je behoeftebevrediging uit te stellen.
De onderzoekers zien de uitkomst van hun onderzoek als een ondersteuning van de theorie van Michael Tomasello: mensen hebben een aangeboren neiging tot samenwerking. Een gezamenlijk streven en wederzijdse afhankelijkheid versterkt de motivatie om door te zetten.
KUN JE ZELFCONTROLE/INHIBITIE ONTWIKKELEN?
In 2011 ontdekten onderzoekers Shauna Tominey en MeganMcClelland van de Oregon State University dat vierjarige kinderen belangrijke executieve functies – waaronder zelfcontrole/ inhibitie – kunnen ontwikkelen door middel van een zestal spelvormen. Dit is een voorbeeld:
Drum Beats
De kinderen krijgen de opdracht te reageren op verschillende drumcues met steeds andere lichaamsbewegingen. De pedagogisch medewerkers/leerkrachten kiezen acties die kinderen zittend kunnen uitvoeren (bijv. klappen of stampen) of terwijl ze door de ruimte bewegen (bijv. wandelen of dansen). Kinderen krijgen bijvoorbeeld de opdracht om snel te lopen bij een snel drumritme en langzaam bij een langzaam drumritme. Ze moeten bevriezen als het drummen stopt. Maar dan draaien de spelregels om. De kinderen moeten reageren op tegenovergestelde signalen, zoals langzaam lopen als er snel drumritme wordt gespeeld. En worden er andere acties gekoppeld aan de drumcues zoals springen of kruipen. Na een periode van dit soort spellen spelen ontwikkelen kinderen een deel van hun executieve functies in samenhang: ze leren om hun aandacht te organiseren (uitvoeren van specifiek gedrag in reactie op verschillende signalen en vervolgens het tegenovergestelde doen), inhibitie/zelfcontrole (starten en stoppen als reactie op verschillende verbale en visuele aanwijzingen), en ze oefenen hun werkgeheugen (het onthouden van regels en instructies, en schakelen tussen verschillende sets regels).
Dat is een belangrijke les. Kinderen ontwikkelen zich op tal van gebieden in samenhang. ‘Inhibitie’ apart inroosteren als vak heeft niet de voorkeur. Beter organiseer je een voorbereide speel-leeromgeving , die op latere leeftijd wordt uitgebreid met een didactiek van ‘open opdrachten’10. Ontwikkellijnen rond redzaamheid gaan dan van ‘spelen’ naar ‘samen spelen’ naar ‘samen spelend leren’ naar ‘samen lerend spelen als levenshouding’.
MARSEPIJN
Ik was kind in de jaren 60 en bij ons thuis was snoep praktisch taboe. We mochten per dag één droog Maria biscuitje en één Tumtummetje bij de thee. Snoep werd voor mij dan ook een grote obsessie. Bij mijn beste vriendje thuis werden heel andere opvoedprincipes gehanteerd. Aan tandenpoetsen, bijvoorbeeld werd minder waarde gehecht. Na Sinterklaas stond bij mijn vriendje op zijn kamer een enorme bak met allerlei soorten snoep. Dat was gewoon óver van Sinterklaas! Bovenop lag het absolute – maar voor mij onbereikbare – summum van geluk: een felgekleurd varkentje van marsepein. Dus toen hij eventjes naar de wc was, kon ik me simpelweg niet meer inhouden (denk inhibitie/zelfcontrole) en nam ik een flinke hap uit het varkentje. Ik had natuurlijk lont moeten ruiken want het varkentje was een kaars. Kaarsvet smaakt héél bitter. Marsepijn schrijf ik sindsdien met een lange ij.
Zie de marshmallow-test op Youtube
REDZAAMHEID OF ZELFREDZAAMHEID EN HOE DE OMGEVING KAN BIJDRAGEN
Mijn zelfredzaamheid in het domein van gezondheid is belabberd: er zit op mij nog steeds geen rem bij het eten van snoep. Ik kan niet anders dan een zak snoep in één keer helemaal leeg eten. Die vorm van zelfcontrole/inhibitie is bij mij amper ontwikkeld. Mijn twee broers en mijn zusje hebben daar – ondanks dezelfde opvoeding – helemaal geen last van. Het heeft dus waarschijnlijk met aanleg te maken (n=4). In de context van samenwerken heb ik een min of meer volwassen oplossing bedacht die zowel het cognitieve als non-cognitieve deel van mijn mentale vermogen aanspreekt:
Ik heb al m’n leven lang last van energiedips (hypoglycemie). Mijn denkvermogen bracht me bij een boek en het inzicht dat ik er iets aan kon doen door mijn dieet aan te passen. Je eetpatroon duurzaam veranderen, vraagt nogal wat van je doenvermogen. Tegenwoordig lukt het me om amper snoep en andere snelle koolhydraten in huis te halen. Wat er in huis komt, wordt achter slot en grendel bewaard en beheerd door mijn geliefde: ik krijg één reepje per dag. Ons gemeenschappelijk belang (samenwerking) is dat we proberen in onze relatie zorg te dragen voor elkaars welbevinden en ontwikkeling. Het is me dus gelukt: ik heb mijn eetpatroon duurzaam veranderd, ik heb structureel meer energie op een dag, ik ben 8 kilo afgevallen en ik heb haar lief.
Redzaamheid hoeft dus niet per definitie ook zelfredzaamheid te zijn. Toch blijft de vraag aan me knagen: “Had ik met een andere opvoeding meer zelfcontrole/ inhibitie kunnen ontwikkelen?”
BRONNEN
Diamond, A. (2013). Executive Functions. The Annual Review of Psychology, p. 136.
Koomen, R., Grueneisen, S., & Herrmann, E. (2020). Children Delay Gratification for Cooperative Ends. Psychological Science, 31(2), 139–148.
Mischel, W., & Ebbsen, E. B. (1970). Attention in delay of gratification. Journal of Personality and Social Psychology, 16, 329–337.
Mischel, W., Ebbsen, E. B., & Zeiss, A. (1972). Cognitive and attentional mechanisms in delay of gratification. Journal of Personality and Social Psychology, 21, 204–218.
Rybanska,V., McKay, R., Jong. J. (2018) Rituals improve children’s ability to delay gratification Wiley Online Library.
Shauna L. Tominey & Megan M. McClelland (2011) Red Light, Purple Light: Findings From a Randomized Trial Using Circle Time Games to Improve Behavioral Self-Regulation in Preschool, Early Education and Development, 22:3, 489-519. Het spel Drumbeats staat beschreven op p. 502.
Warneken, F. and Tomasello, M. (2009), The roots of human altruism. British Journal of Psychology, 100: 455-471.